Bij het onderdeel speuren is het de bedoeling dat de hond door het volgen van een geurspoor een slachtoffer of vermiste persoon vindt.
Een speurhond zoekt met zijn neus. De visuele waarneming van platgetrapt gras of geknakte takken zeggen een hond niet zoveel; de geur die er is achtergelaten des te meer.

Ook bij het speuren zijn er drie niveau’s: geschiktheid, A en B.
De niveau’s verschillen van elkaar in moeilijkheidsgraad, welke wordt bepaald door onder andere:
- Wie is de spoorlegger: voor het niveau geschiktheid is dit de geleider zelf. De geleider weet dus waar het spoor ligt. Voor de overige niveaus is de spoorlegger iemand anders dan de geleider. De geleider weet dan niet waar het spoor ligt en moet het speuren dus volledig aan zijn hond overlaten.
- De lengte van het spoor (resp. ongeveer 400, 1000 en 2000 pas)
- Hoe het spoor is: de tijd die ligt tussen het leggen van het spoor en het uitwerken door de hond van het spoor varieert van 20 minuten voor het niveau geschiktheid tot 3 uur of langer voor het niveau RH-B. Hoe ouder het spoor is, hoe minder lucht er is overgebleven van het oorspronkelijke geurspoor
- Hoeveel en wat voor hoeken. We kennen rechte, stompe en scherpe hoeken.
- Het begin van het spoor (aanzet): bij een geschiktheidsspoor wordt de hond aangewezen waar het spoor begint; bij een A- en een B-spoor moet de hond zelf het begin opzoeken.
- de ondergrond waarover het spoor loopt
- de hoeveelheid verleiding: bijv. wanneer andere mensen (of dieren!) over het spoor zijn gelopen.
Als de hond op het spoor een voorwerp tegenkomt dat is achtergelaten door de spoorlegger (afhankelijk van het niveau 3 tot 8), dan moet de hond zijn geleider hierop opmerkzaam maken (verwijzen of apporteren). Heeft de hond het hele spoor uitgewerkt, dan vindt hij aan het einde het slachtoffer.